
Mijn vader is somber, de laatste maanden. Hij is 88, twee jaar geleden verloor hij zijn vrouw, mijn moeder, met wie hij ruim 50 jaar samen was. Voor haar waren ze naar het seniorencomplex in hun dorp verhuisd: als ze slechter zou worden, zou ze naar de gesloten afdeling voor mensen met dementie kunnen. Toch nog tot het einde onder één dak. Precies twee maanden na de verhuizing stierf ze in hun nieuwe appartement.
De troost die het seniorencomplex bood, met bridgeclubjes, biljartmiddagen, jeu-de-boules competities en filmavonden droogde sinds half maart abrupt op. De bewoners sloten zich angstig op in hun appartement, daar was geen oproep van het RIVM voor nodig. Het restaurant op de benedenverdieping brengt sindsdien op verzoek maaltijden aan de deur, in een piepschuim verpakking. Een keer per dag gaat de deurbel. Tegen de tijd dat mijn vader de deur bereikt heeft, staat er een grauwgrijzen doos op de mat.
Geen trek meer
Gaandeweg krijgt hij steeds minder trek. Het eten was al niet om over naar huis te schrijven (bovendien, naar wie?), maar de geuren die bij opening vanuit de knerpende doos opstijgen, zijn een stuk minder aanlokkelijk dan die van vroeger, vanuit de keuken. “Samen eten op veilige afstand dan?”, stellen mijn zus en ik voor wanneer de ergste paniek is gezakt en de anderhalvemetersamenleving vorm begint te krijgen. “Ik zou niet weten met wie.” Het aantal kennissen en vrienden van voor de verhuizing is in twee jaar tijd teruggelopen naar één. En die ene vriend ‘is er ook niet gezelliger op geworden’.
Vaker naar de supermarkt
Aanvankelijk deed zijn voormalige buurman boodschappen voor hem. Een mooi voorbeeld van spontane coronahulp. Maar als het verkeerde merk yoghurt in de tas zat, ging mijn vader het pak hoogstpersoonlijk in de winkel omruilen. “Ik ben er zó in en uit, niks aan de hand”, suste hij mijn zus en mij. De buurman zat blijkbaar onvoldoende op zijn lijn, qua boodschappen, want ruilen werd een vaste gewoonte. Soms tot drie keer op een dag liep hij het dorp in, naar de supermarkt. “Dan heb ik even een uitje.” Uiteindelijk liet hij de buurman weten dat hij zelf weer boodschappen deed.
Op zijn 88ste verjaardag gingen we tegen alle adviezen in toch maar bij hem op bezoek. (“Overdrijven jullie nou niet een beetje? Jullie houden zo’n afstand!”) Inmiddels hadden we één en één al bij elkaar opgeteld: frequent + onnodig supermarktbezoek = kans op corona. En tijdens een duinwandeling kwam het hoge woord eruit. “Ik ben niet bang voor dat virus, hoor. Kom maar op. Ik vind er niet veel meer aan, dus… En als het blijft zoals het nu moet, word ik wat mij betreft morgen dood wakker. Corona is ook een manier om te gaan, zo zie ik het.”
Andere invalshoek
Vanmorgen vroeg iemand me, na de tegenwoordig gebruikelijke uitwisseling over elkaars gezondheid en de vaststelling dat het coronavirus voorlopig nog wel onder ons zal zijn: “Weet je hoe ze in Engeland vroeger een longontsteking ook wel noemden? The Old Man’s Friend.”
Ik kan me er van alles bij voorstellen.