Na een niet representatieve enquête (n=7) in mijn naaste omgeving weet ik het zeker: de lente is niet meer wat het geweest is. De titel van het oermilieuboek Silent Spring dringt zich vooral ‘s morgens vroeg en in de namiddag op: er wordt nog amper gekwinkeleerd.
Vanmorgen: 1 verveelde houtduif: ‘Roekoeoeoekoe.‘ Gisteren: zo’n vogeltje dat heel hard ‘Tuuuuut‘ roept, plus waarschijnlijk diezelfde zeurderige houtduif. Soms een meeuw. Soms een gans. That’s it. En zo gaat het al sinds het begin van de lente. Plein- en stadsgenoten herkennen dit patroon. Mijn vriendin in Abcoude ook, bleek bij navraag. En haar buurman, zei ze. Zij was ook al gaan rondvragen of het nou aan haar lag dat ze zo weinig vogels hoorde fluiten. Mijn zus in de buurt van Weesp herkende het ook: het is een lauwe lente, vogelgewijs.
Limburgse sopranen
In Zuid-Limburg, rondom het houten stationsgebouwtje dat we in de meivakantie een paar dagen met ons gezin gehuurd hadden, was het een ander verhaal. Daar werd je, wanneer even over half zes de eerste trein ons wakker had gedenderd, nog ouderwets vergast op een vrolijk vogelkoor met lyrische sopranen, grappige alten, fraaie tenoren en een enkele bas. Geen idee hoe deze zangers allemaal heten – ik ben geen vogelkenner. Maar ik ben wel een vogelliefhebber. En ik maak me zorgen. Het gebeurt recht onder onze neus, maar we hebben het niet in de gaten.
Twee jaar geleden schrokken we ons een ongeluk van het Duitse onderzoek over de terugval van 80 procent in de insectenpopulatie. Een jaar later, hoe kan het ook anders, vergelijkbaar verontrustend nieuws over de zwaluwen. En – oh horror- berichten over een merelziekte. Onze geliefde zwarte gast die ons elke zomer zulke fijne namiddagen bezorgde, zit dit jaar voor het eerst niet parmantig op de punt van ons dak. Nu fluit er soms een merel in de bomenrij even verderop. Als hij heel soms onze nok nog even aandoet, schieten de tranen me in de ogen.
Mooipraatwoorden
Is dit wat we de wereld aandoen? Silent Spring heb ik nooit gelezen, maar ik weet dat Rachel Carson het schreef als aanklacht tegen het kwistige DDT-gebruik dat begin jaren zestig heel normaal was. Ik was in de veronderstelling dat we met het (mede dankzij dit boek ingevoerde) DDT-verbod een aardige stap in de goede richting hadden gezet, maar laatst las ik dat de Monsanto-gifstoffen dat we nu onder het mooipraatwoord ‘gewasbeschermingsmiddelen’ op ons eten spuiten nog veel schadelijker zouden zijn. Wat ervan waar is, kan ik niet overzien, maar geruststellend is het niet.
Kees
En dan hebben we ook nog onze Kees. Onze snoezepoezige rode je-weet-wel-kater en enthousiast seriemoordenaar. Al een paar ochtenden achter elkaar vind ik veertjes en pootjes op het kleed, vaak met een secuur uitgespuugd levertje ernaast. Mezenpootjes? Merelpootjes?! Geen idee. Maar ik voel me er wel erg slecht over. Wat nu? Kees wegdoen? Als in weg-weg, anders helpt het niet? Neen! Geen denken aan. Dat zou pure moord zijn, net zoals hij die zelf regelmatig pleegt. Een gezond dier heeft nou eenmaal een jachtinstinct. Bovendien : Hij is veel te lief! Althans, dat projecteren mijn gezinsleden en ik graag op dat zijn elegante tijgerverschijning met poezenglimlach.
Kortom: ook hier ben ik zelf onderdeel van het probleem. Maar hopelijk ook van de oplossing, via omwegen.